Dutch Pottery Start-1940
ENGLISH VERSION UNDER CONSTRUCTION
Zeventiende- en achttiende eeuw
Al vanaf de eerste helft van de zeventiende eeuw zijn er in Delft al 30 namen van Plateelbakkers te vinden, zoals plateelbakkerij De Porceleyne Claeuw en De Porceleyne Lampetkan. Delft lag gunstig door de verbinding met de rivier De Maas via het door Graaf Aelbrecht gegraven kanaal.
Hoewel de in Delft vervaardigde aardewerk de grootste roem verwierf, waren er in die tijd ook elders in de Noordelijke Nederlanden bloeiende pottenbakkersbedrijfjes, zoals in Rotterdam, Gouda en in Friesland waar omstreeks 1650 Makkum bekend stond als bekendste centrum van Friese faience, met haar Lemster-schotels. Maar ook in Brabant waar in Bergen op Zoom het roodbakkende klei met loodglazuur werd vervaardigd.
De geschiedenis van deze tak van nijverheid is veelal geconstrueerd aan de hand van archiefstukken, zoals het in 1794 geschreven uiterst gedetailleerd boekje over 'De Plateelbakker of Delftsch Aardewerckmaecker door Gerrit Paape. Het met gravures geïllustreerde boekje volgt het gehele fabricageproces. Zo ook in de advertentie van Bakkerij 'De Metalen Pot' in de Haarlemse Courant in 1678, die aankondigt dat zijn steengoed theepotten 'tot sodanigen perfectie' waren gebracht.
Het Delfts aardewerk, blauw, wit, polychroom en zwart gekleurd, werd gekocht door een ieder die het toen zo geliefde Chinese aardewerk niet kon betalen. Dit typisch Hollands aardewerk is dus eigenlijk altijd een imitatie geweest. De merken op Delfts aardewerk verwijzen altijd naar een bedrijf en niet naar de kunstenaar.
Eind van de achttiende eeuw, begin van de negentiende eeuw betekende de komst van echt porselein het einde van de vele honderden plateelbakkerijen, alleen Aardewerkfabriek de Porceleyne Fles bestaat nog steeds.
Half negentiende eeuw
Half jaren 50 van de negentiende eeuw imiteerde Nederlandse aardewerkbedrijven, zoals Petrus Regout en Société Céramique uit Maastricht, het Engelse creamware, welke het duurdere brosse Nederlandse goed verving. Door ontbreken van beschermende bepalingen en van eigendomsrechten op ontwerpen was nog geen sprake, werden etsen en gravures klakkeloos gebruikt. Engeland ging zich wapenen door de Wet op de Copyright van 1842 en de Wet op de Handelsmerken van 1887.
Jaar 1880- ca. 1930
Rond de eeuwwisseling werd de Nederlandse kunstnijverheid gekenmerkt door een sterke vernieuwingsdrang. Er werd gezocht naar een nieuwe vormgeving van producten, eigentijds zonder toepassing van stijlen uit het verleden. Enerzijds kwamen er in serie uitgebrachte producten, voor de brede lagen van de bevolking, anderzijds werd de ambachtelijke keramiekvervaardiging in ere hersteld.
Keramiek kreeg nu meer dan ooit een functie als sieraardewerk, vooral de decoraties waren belangrijk. De aardewerkproduktie is het enige nijverheidsonderdeel waar, door de samenwerking van kunstenaars, nieuwe en eigentijdse produkten tot stand kwamen.
Het gebruiksaardewerk was in het begin van de 20ste eeuw ook zeer mooi gedecoreerd (arbeidsintensief dus duur), alleen was zij, door haarscheuren waar vuil en vet de scherf kon binnendringen, van een slechte kwaliteit,.
Door de toegenomen belangstelling voor de kunstnijverheid beleefde de Nederlandse aardewerkindustrie een ware bloeiperiode tussen 1880 en 1920/30, onderbroken door de Eerste Wereldoorlog. Met belangrijke kunstenaars/ontwerpers als Colenbrander, Lanooy, Breetvelt en Chris van der Hoef.
Van de Art Nouveau periode (1890- ca. 1910) met haar sierlijke vormgeving (Plateelbakkerij Zuid Holland, Plateelfabriek Rozenburg, de flamboyante versierende richting & Plateelbakkerij De Distel, de sobere zakelijke richting) naar het meer gestileerde Art Deco-aardewerk in de jaren twintig (Plateelbakkerij Ram, Eskaf opgericht).
Rond 1900 vierde de art nouveau-ontwikkeling hoogtij zoals in welvarend Den Haag of Delft, alleen in Amsterdam kwamen deze florale/zweepslaglijnen niet aan bod, omdat daar de socialistische gedachte was van esthetisch verantwoord aardewerk/huisraad voor de arbeidersklasse, welke niet bereikt werd door desinteresse en te hoge prijzen. Deze Amsterdamse richting kenmerkte zich door strakke, geometrische patronen.
De Nederlandse keramiek is in die tijd in 2 decoratiehoofdgroepen onder te verdelen. De eerste groep bestaat uit donkere schilderachtige decors met enerzijds aan natuur verwante vormen en anderzijds abstracte motieven, zoals bij Colenbrander. De tweede groep bestaat uit symmetrische decoraties op meestal een licht fond, met enerzijds de geometrische motieven en anderzijds het lineair, een aan natuur ontleend, lijnenspel. Inspiratie voor de decors werd opgedaan uit voorbeeldboeken en geïllustreerde werken met afbeeldingen van dier en plant of specifieke ornamentwerken, zoals het ornamentboekje ‘Combinaisons Ornementales’ met 60 kleurenlitho’s uit Parijs, omstreeks 1900.
De economische crisis in de jaren 30 hebben een zwaar stempel gedrukt op deze bijzondere periode. De aardewerkindustrie was zelfs een van de belangrijkste werkgevers in Gouda.
Plateel werd over de hele wereld geëxporteerd.
In tijden van tegenspoed spraken de plateelfabrikanten spottend over: ‘Om de pijp te kunnen laten roken’, wat betekende dat er slechte kwaliteit/lelijk plateel vervaardigd werd in hun ogen, om het hoofd boven water te kunnen houden en zo verplicht waren om commerciëel te denken en produceren.
|